SITEMAP  -   ALGEMENE VOORWAARDEN  -  DISCLAIMER  -  PRIVACY

S P A A N S  ¡ M E   G U S T A !

VOCABULARIO INTERESANTE SOBRE EL MAR y LA NAVEGACIÓN

 

Terug

LA NAVEGACIÓN

 

Español

Holandés

A babor

bakboordzijde

A bordo

Aan boord (schip, vliegtuig)

A estribor

Aan stuurboord

El ancla (fem)

anker

La arena

Het zand

La armura

boeg

 

 

 

 

 

 

 

 

 

El arrufo

El arrufo de popa

El arrufo de proa

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Zeeg

Achterstezeeg

Voorstezeeg

La avería gruesa

De grote averij

Averiarse

Al entrar en el puerto el buque se averió.

Averij oplopen

Babor

bakboord

La barca

(roei)boot

El barco

Schip, boot

El bote

Het bootje, de sloep

La brújula

Es necesario para la navegación por alta mar una brújula.

(scheeps)kompas

Voor het varen in volle zee is een kompas nodig.

El buque

El buque no cabe en el puerto de la ciudad.

Het (grote) schip

Het schip past niet in de haven van de stad.

El calado

diepgang

El camarote

Hut, kajuit

El capitán

kapitein

El casco

Romp, geraamte

El choque/ la colisión

A consecuencia de un choque/una colisión dos petroleros sufrieron avería.

De aanrijding, de aanvaring

Chocar

Een aanrijding krijgen; en aanvaring krijgen

Los cuatro puntos cardinales: el norte, el sur, el este, el oeste

De 4 windstreken: het noord, het zuid, het oost, het west

La cubierta

dek

El depósito

Het resevoir, de tank

desembarcar

Van boord gaan

El desplazamiento

De verplaatsing

El destino

bestemming

Embarcarse

Aan boord gaan (schip, vliegtuig)

Estribor

stuurboord

Hundirse

A causa de la tormenta de ayer un petrolero se hundió.

zinken

El marinero

Los marineros están en todos los puertos en casa.

Matroos, zeeman

Zeelui voelen zich in elke haven thuis

Marino, -a

Zee-, zeemans-, matrozen-

Marítimo,-a

Zee-

Naufragar Toda la tripulación del barco que naufragó ayer, está a bordo de un buque inglés.

Zinken, schipbreuk lijden

El naufragio

schipbreuk

El náufrago, la náufraga

Los náufragos fueron rescatados por la marina de guerra.

Schipbreukeling(e)

De schipbreukelingen werden door de marine gered.

La nave

Schip; hal, hangaar

La navegación

Scheepvaart; het varen, navigatie

navegar

varen

El nudo

knoop

Orientarse

Zich oriënteren

La patrullera

patrouillevaartuig

El pasaje

Vliegticket; kaartje (voor bootreis)

La popa

achtersteven

La proa

Voorsteven, boeg

El puerto

haven

La quilla

kiel

Remolcar

El buque averiado fue remolcado al puerto más cercano.

slepen

Rescatar

redden

El rumbo

Hay que viajar tres horas rumbo al norte.

De koers, de richting

Je moet drie uur richting het noorden reizen

La ruta

De route

El transbordador

veerpont

El transporte maríntimo

Het zeetransport

La tripulación

De bemanning

El viaje

De reis

La vista lateral

zijaanzicht

El yate

(zeil-, motor) jacht

 

EL MAR

Español

Holandés

La arena

Het zand

El arenal

Zandvlakte, zandgrond; zanderige grond

Atlántico,-a

Atlantisch

La bahía

De baai

El Banco de arena

Zandbank; ondiepte

El cabo

El cabo de Buena Esperanza

Kaap

Kaap de Goede Hoop

El cabo de Hornos

Kaap Hoorn

El canal

Het kanaal

El océano

oceaan

El océano Atlántico

De Atlantische oceaan

El océano Índico

De Indische oceaan

El océano Pacífico

 

La cala

kreek

La corriente

stroming

La costa

kust

Desbordar

El río se ha desbordado

Overstromen, buiten zijn oevers treden

De rivier is buiten zijn oevers getreden.

Desembocar

El Duero desemboca en el Atlántico.

Uitmonden

De Duero mondt uit in de Atlantisch Oceaan.

El estrecho

El Estrecho de Gibraltar separa el Mar Mediterráneo del Océano Atlántico.

Engte, zeestraat

De straat van Gibraltar scheidt de Middellandse Zee van de Atlantische Oceaan.

Fluir

El agua de los ríos fluye hacia el mar.

Stromen

Het water van de rivieren stroomt naar de zee.

El flujo

La tormenta ha provocado un enorme flujo.

De stroom, de vloed

De storm heeft een enorme waterstroom veroorzaakt.

El golfo

Golf, baai, zee

El Golfo de México

De golf van Mexico

El Golfo Pérsico

De Pezische golf

El Golfo de Vizcaya

De golf van Vizcaya

El horizonte

De horizon

La isla

eiland

El itsmo

landengte

El litoral

kustgebied

El mar/ la mar

De zee

La marea

Sólo podemos salir del puerto con marea alta y no con marea baja.

Tij; vloed

Wij kunnen de haven alleen verlaten bij hoogtij en niet bij laagtij.

El mar Báltico

De Baltische zee

El mar Cantábrico

 

El mar Caribe

Caribische zee

El mar Egeo

De Egeische zee

El mar Iónico

 

El mar Mediterráneo

Middellandse Zee

El mar Tirreno

 

Mediterráneo,-a

Van de Middellandse Zee, mediterraan

Peninsular

Van het schiereiland

La península

En la Península Ibérica están España y Portugal.

Schiereiland

Spanje en Portugal liggen op het Iberisch Schiereiland

La playa

strand

La ola

De golf

El oleaje

Virginia se mareó por el fuerte oleaje.

Deining, golfslag

Virginia is zeeziek geworden door de sterke deining.

La orilla

De oever

El pez

De vis

La roca

De rots

La tempestad (Tormenta grande, especialmente marina, con vientos de extraordinaria fuerza).

De storm; noodweer; onweer

El tiburón

De haai

La tormenta

Ayer hubo una tormenta terrible

De storm; het onweer

Gisteren stormde het vreselijk.

El viento

De wind